spugen

Conjugations List of Spugen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspuugspuugde;spoogheb gespuugd;heb gespogen
jij, je, uspuugtspuugde;spooghebt gespuugd;hebt gespogen
hij, zij, hetspuugtspuugde;spoogheeft gespuugd;heeft gespogen
wijspugenspuugden;spogenhebben gespuugd;hebben gespogen
julliespugenspuugden;spogenhebben gespuugd;hebben gespogen
zij, zespugenspuugden;spogenhebben gespuugd;hebben gespogen

Presens
Beta

Example presens sentences for Spugen with some of the pronouns.

  • Ik spuug in de gootsteen.
  • Jij spuugt ver weg.
  • Hij/zij spuugt op de grond.
  • Wij spugen in de bosjes.
  • Zij spugen in de prullenbak.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Spugen with some of the pronouns.

  • Ik spuugde in de wc.
  • Jij spuugde op de straat.
  • Hij/zij spuugde in de beker.
  • Wij spuugden op het grasveld.
  • Zij spuugden in de wasbak.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Spugen with some of the pronouns.

  • Ik heb gespuugd op de stoep.
  • Jij hebt ver weg gespuugd.
  • Hij/zij heeft op de vloer gespuugd.
  • Wij hebben in de wastafel gespuugd.
  • Zij hebben in de emmer gespuugd.