verzoenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verzoen | verzoende | heb verzoend |
jij, je, u | verzoent | verzoende | hebt verzoend |
hij, zij, het | verzoent | verzoende | heeft verzoend |
wij | verzoenen | verzoenden | hebben verzoend |
jullie | verzoenen | verzoenden | hebben verzoend |
zij, ze | verzoenen | verzoenden | hebben verzoend |
PresensBeta
Example presens sentences for Verzoenen with some of the pronouns.
- Ik verzoen me met mijn vriend na onze ruzie.
- Jij verzoent je met de situatie en gaat verder.
- Hij verzoent zich met zijn verleden en kijkt naar de toekomst.
- Wij verzoenen ons met de beslissing van de rechter.
- Zij verzoenen zich met elkaar na een lange periode van conflicten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verzoenen with some of the pronouns.
- Ik verzoende me met mijn vriend na onze ruzie.
- Jij verzoende je met de situatie en ging verder.
- Hij verzoende zich met zijn verleden en keek naar de toekomst.
- Wij verzoenden ons met de beslissing van de rechter.
- Zij verzoenden zich met elkaar na een lange periode van conflicten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verzoenen with some of the pronouns.
- Ik heb me met mijn vriend verzoend na onze ruzie.
- Jij bent je met de situatie verzoend en bent verdergegaan.
- Hij is zich met zijn verleden verzoend en kijkt naar de toekomst.
- Wij hebben ons met de beslissing van de rechter verzoend.
- Zij hebben zich met elkaar verzoend na een lange periode van conflicten.