aansnijden

Conjugations List of Aansnijden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnij aansneed aanheb aangesneden
jij, je, usnijdt aansneed aanhebt aangesneden
hij, zij, hetsnijdt aansneed aanheeft aangesneden
wijsnijden aansneden aanhebben aangesneden
julliesnijden aansneden aanhebben aangesneden
zij, zesnijden aansneden aanhebben aangesneden

Presens

Example presens sentences for Aansnijden with some of the pronouns.

  • Ik snijd een taart aan tijdens het feest.
  • Jij snijdt altijd het brood aan tijdens het ontbijt.
  • Hij snijdt de groenten aan voor het avondeten.
  • Zij snijdt de pompoen aan om soep te maken.
  • Wij snijden de discussie aan tijdens de vergadering.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Aansnijden with some of the pronouns.

  • Ik sneed een taart aan tijdens het feest.
  • Jij sneed altijd het brood aan tijdens het ontbijt.
  • Hij sneed de groenten aan voor het avondeten.
  • Zij sneed de pompoen aan om soep te maken.
  • Wij sneden de discussie aan tijdens de vergadering.

Perfectum

Example perfectum sentences for Aansnijden with some of the pronouns.

  • Ik heb een taart aangesneden tijdens het feest.
  • Jij hebt altijd het brood aangesneden tijdens het ontbijt.
  • Hij heeft de groenten aangesneden voor het avondeten.
  • Zij heeft de pompoen aangesneden om soep te maken.
  • Wij hebben de discussie aangesneden tijdens de vergadering.