mengelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | mengel | mengelde | heb gemengeld |
jij, je, u | mengelt | mengelde | hebt gemengeld |
hij, zij, het | mengelt | mengelde | heeft gemengeld |
wij | mengelen | mengelden | hebben gemengeld |
jullie | mengelen | mengelden | hebben gemengeld |
zij, ze | mengelen | mengelden | hebben gemengeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Mengelen with some of the pronouns.
- Ik mengel de verf om een nieuwe kleur te creëren.
- Jij mengelt de ingrediënten voor het recept.
- Hij mengelt zich graag in discussies.
- Wij mengelen verschillende smaken in ons ijs.
- Zij mengelen de drankjes voor het feestje.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Mengelen with some of the pronouns.
- Vroeger mengelde ik vaak verf voor mijn schilderijen.
- Toen jij jong was, mengelde je vaak met andere kinderen in de buurt.
- Hij mengelde zich altijd in politieke debatten.
- In die tijd mengelden wij allerlei ingrediënten in onze experimentele recepten.
- Zij mengelden vroeger de cocktails voor feestjes bij vrienden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Mengelen with some of the pronouns.
- Ik heb de verf gemengeld en nu is de kleur perfect.
- Jij hebt de ingrediënten goed gemengeld voor het gerecht.
- Hij heeft zich actief in de discussie gemengeld.
- Wij hebben de verschillende smaken gemengeld tot een heerlijk ijs.
- Zij hebben de drankjes voor het feestje zorgvuldig gemengeld.