blinken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blink | blonk | heb geblonken |
jij, je, u | blinkt | blonk | hebt geblonken |
hij, zij, het | blinkt | blonk | heeft geblonken |
wij | blinken | blonken | hebben geblonken |
jullie | blinken | blonken | hebben geblonken |
zij, ze | blinken | blonken | hebben geblonken |
PresensBeta
Example presens sentences for Blinken with some of the pronouns.
- Ik blink in de zon.
- Jij blinkt uit in wiskunde.
- Hij/Zij blinkt uit in sport.
- Wij blinken uit in teamwork.
- Zij blinken uit in muziek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Blinken with some of the pronouns.
- Vroeger blonk ik altijd in de klas.
- Jij blonk uit als voetballer toen je jong was.
- Hij/Zij blonk altijd uit in muziekles.
- Wij blonken uit in creatieve projecten.
- Zij blonken uit in hun rol als leiders.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Blinken with some of the pronouns.
- Ik heb geblonken op het podium.
- Jij bent uitgeblonken tijdens de presentatie.
- Hij/Zij is altijd uitgeblonken in kunst.
- Wij hebben uitgeblonken in onze examens.
- Zij zijn uitgeblonken in het organiseren van evenementen.