doorbrengen

Conjugations List of Doorbrengen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbreng doorbracht doorheb doorgebracht
jij, je, ubrengt doorbracht doorhebt doorgebracht
hij, zij, hetbrengt doorbracht doorheeft doorgebracht
wijbrengen doorbrachten doorhebben doorgebracht
julliebrengen doorbrachten doorhebben doorgebracht
zij, zebrengen doorbrachten doorhebben doorgebracht

Presens
Beta

Example presens sentences for Doorbrengen with some of the pronouns.

  • Ik breng mijn vrije tijd graag door met vrienden.
  • Hij brengt zijn vakantie vaak in het buitenland door.
  • Zij brengen de avond door met een wandeling in het park.
  • Wij brengen de zomermaanden meestal op het strand door.
  • Jullie brengen veel tijd door achter de computer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Doorbrengen with some of the pronouns.

  • Ik bracht mijn jeugd door in een klein dorpje.
  • Hij bracht de wintermaanden vaak binnen door.
  • Zij brachten hun huwelijksreis op een tropisch eiland door.
  • Wij brachten de middag gezellig samen door.
  • Jullie brachten veel tijd door met het lezen van boeken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Doorbrengen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn weekend doorgebracht bij mijn familie.
  • Hij heeft zijn studietijd in het buitenland doorgebracht.
  • Zij hebben de feestdagen met vrienden doorgebracht.
  • Wij hebben onze zomervakantie in Spanje doorgebracht.
  • Jullie hebben veel geld aan reizen doorgebracht.