buigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | buig | boog | heb gebogen |
jij, je, u | buigt | boog | hebt gebogen |
hij, zij, het | buigt | boog | heeft gebogen |
wij | buigen | bogen | hebben gebogen |
jullie | buigen | bogen | hebben gebogen |
zij, ze | buigen | bogen | hebben gebogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Buigen with some of the pronouns.
- Ik buig de takken van de boom.
- Jij buigt voorover om iets op te rapen.
- Hij buigt zijn knieën tijdens het squatten.
- Zij buigt haar hoofd om de bloemen beter te kunnen ruiken.
- Wij buigen ons over de vraagstukken van de samenleving.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Buigen with some of the pronouns.
- Ik boog de takken van de boom.
- Jij boog voorover om iets op te rapen.
- Hij boog zijn knieën tijdens het squatten.
- Zij boog haar hoofd om de bloemen beter te kunnen ruiken.
- Wij bogen ons over de vraagstukken van de samenleving.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Buigen with some of the pronouns.
- Ik heb de takken van de boom gebogen.
- Jij bent voorovergebogen om iets op te rapen.
- Hij heeft zijn knieën gebogen tijdens het squatten.
- Zij heeft haar hoofd gebogen om de bloemen beter te kunnen ruiken.
- Wij hebben ons over de vraagstukken van de samenleving gebogen.