onthalen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | onthaal | onthaalde | heb onthaald |
jij, je, u | onthaalt | onthaalde | hebt onthaald |
hij, zij, het | onthaalt | onthaalde | heeft onthaald |
wij | onthalen | onthaalden | hebben onthaald |
jullie | onthalen | onthaalden | hebben onthaald |
zij, ze | onthalen | onthaalden | hebben onthaald |
PresensBeta
Example presens sentences for Onthalen with some of the pronouns.
- Ik onthaal mijn gasten met een warm welkom.
- Jij onthaalt de bezoekers met een glimlach.
- Hij onthaalt zijn vrienden op een feestje.
- Wij onthalen de nieuwe medewerkers met een introductieprogramma.
- Zij onthalen de klanten op professionele wijze.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Onthalen with some of the pronouns.
- Ik onthaalde vroeger regelmatig mijn gasten.
- Jij onthaalde altijd de bezoekers met enthousiasme.
- Hij onthaalde zijn vrienden graag op zijn verjaardagsfeest.
- Wij onthaalden de nieuwe medewerkers met open armen.
- Zij onthaalden de klanten vriendelijk en behulpzaam.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Onthalen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn gasten hartelijk onthaald.
- Jij hebt de bezoekers vriendelijk onthaald.
- Hij heeft zijn vrienden uitbundig onthaald.
- Wij hebben de nieuwe medewerkers goed onthaald.
- Zij hebben de klanten gastvrij onthaald.