stamelen

Conjugations List of Stamelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstamelstameldeheb gestameld
jij, je, ustameltstameldehebt gestameld
hij, zij, hetstameltstameldeheeft gestameld
wijstamelenstameldenhebben gestameld
julliestamelenstameldenhebben gestameld
zij, zestamelenstameldenhebben gestameld

Presens
Beta

Example presens sentences for Stamelen with some of the pronouns.

  • Ik stamel tijdens presentaties omdat ik zenuwachtig ben.
  • Jij stamelt vaak als je verlegen bent.
  • Hij stamelt zijn excuses terwijl hij struikelt over zijn woorden.
  • Zij stamelen een liedje terwijl ze lachen.
  • Wij stamelen onze dankbaarheid voor de hulp die we hebben ontvangen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Stamelen with some of the pronouns.

  • Ik stamelde altijd als ik voor een grote groep moest spreken.
  • Jij stamelde gisteren tijdens het introduceren van jezelf.
  • Hij stamelde verward tijdens het beantwoorden van de vraag.
  • Zij stamelden onverstaanbare woorden terwijl ze nerveus waren.
  • Wij stamelden vroeger veel tijdens ons toneelstuk.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Stamelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gestameld toen ik mijn toespraak moest geven.
  • Jij hebt vaker gestameld dan je wilt toegeven.
  • Hij heeft zijn excuses gestameld en probeert het goed te maken.
  • Zij hebben een liedje gestameld op het podium van de talentenjacht.
  • Wij hebben onze dankbaarheid gestameld in een bedankbrief.