razen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | raas | raasde | heb geraasd |
jij, je, u | raast | raasde | hebt geraasd |
hij, zij, het | raast | raasde | heeft geraasd |
wij | razen | raasden | hebben geraasd |
jullie | razen | raasden | hebben geraasd |
zij, ze | razen | raasden | hebben geraasd |
PresensBeta
Example presens sentences for Razen with some of the pronouns.
- Ik raas door de straten op mijn fiets.
- Jij raast als een stormwind over het voetbalveld.
- Hij raast onophoudelijk tegen iedereen tekeer.
- Wij razen met hoge snelheid over de snelweg.
- Zij razen vrolijk rond in de speeltuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Razen with some of the pronouns.
- Vroeger raasde ik vaak met mijn vrienden door de stad op onze scooters.
- Toen ik jong was, raasde ik als een gek over de skipistes.
- Hij raasde onvermoeibaar door het hele huis als een dolle hond.
- Wij raasden langs de rivier op onze kano's tijdens de vakantie.
- Zij raasden lachend door de regen, zonder zich zorgen te maken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Razen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren door de straten geraasd op mijn skateboard.
- Jij bent als een wervelwind over het toneelpodium geraasd.
- Hij is woedend naar huis geraasd na zijn ontslag.
- Wij zijn met de auto naar de kust geraasd en hebben daar gezwommen.
- Zij zijn door het bos geraasd op zoek naar wilde dieren.