overbrengen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | breng over | bracht over | heb overgebracht |
jij, je, u | brengt over | bracht over | hebt overgebracht |
hij, zij, het | brengt over | bracht over | heeft overgebracht |
wij | brengen over | brachten over | hebben overgebracht |
jullie | brengen over | brachten over | hebben overgebracht |
zij, ze | brengen over | brachten over | hebben overgebracht |
PresensBeta
Example presens sentences for Overbrengen with some of the pronouns.
- Ik breng de boodschap over aan mijn collega.
- Jij brengt het nieuws over aan je vrienden.
- Hij brengt de informatie over naar het hoofdkantoor.
- Zij brengen de pakketten over naar de klanten.
- Wij brengen de groeten over aan onze familie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overbrengen with some of the pronouns.
- Ik bracht de boodschap over aan mijn collega.
- Jij bracht het nieuws over aan je vrienden.
- Hij bracht de informatie over naar het hoofdkantoor.
- Zij brachten de pakketten over naar de klanten.
- Wij brachten de groeten over aan onze familie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overbrengen with some of the pronouns.
- Ik heb de boodschap overgebracht aan mijn collega.
- Jij hebt het nieuws overgebracht aan je vrienden.
- Hij heeft de informatie overgebracht naar het hoofdkantoor.
- Zij hebben de pakketten overgebracht naar de klanten.
- Wij hebben de groeten overgebracht aan onze familie.