ronden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rond | rondde | heb gerond |
jij, je, u | rondt | rondde | hebt gerond |
hij, zij, het | rondt | rondde | heeft gerond |
wij | ronden | rondden | hebben gerond |
jullie | ronden | rondden | hebben gerond |
zij, ze | ronden | rondden | hebben gerond |
PresensBeta
Example presens sentences for Ronden with some of the pronouns.
- Ik rond de hoek.
- Jij rondt je werk af.
- Hij/Zij rondt het project succesvol af.
- Wij ronden de klus samen af.
- Jullie ronden de training af met een wedstrijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ronden with some of the pronouns.
- Vroeger rondde ik altijd snel mijn taken af.
- Toen ik jonger was, rondde jij vaak de wedstrijden als eerste.
- Hij/Zij rondde de race niet af vanwege een blessure.
- In het verleden rondde wij de vergaderingen meestal in een uur af.
- Jullie ronddden vroeger de oefeningen samen af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ronden with some of the pronouns.
- Ik heb de marathon gerond.
- Jij hebt je studie afgerond.
- Hij/Zij heeft het doel behaald en rondde het project af.
- Wij hebben de puzzelronde voltooid.
- Jullie hebben het spelletje rondgespeeld.