afweten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | weet af | wist af | heb afgeweten |
jij, je, u | weet af | wist af | hebt afgeweten |
hij, zij, het | weet af | wist af | heeft afgeweten |
wij | weten af | wisten af | hebben afgeweten |
jullie | weten af | wisten af | hebben afgeweten |
zij, ze | weten af | wisten af | hebben afgeweten |
PresensBeta
Example presens sentences for Afweten with some of the pronouns.
- Ik weet niet hoe laat de vergadering begint.
- Jij weet altijd precies wat er aan de hand is.
- Hij weet alles over technologie.
- Zij weten waar het feest vanavond plaatsvindt.
- We weten niet wie de winnaar zal zijn.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afweten with some of the pronouns.
- Vroeger wist ik niet hoe ik moest koken.
- Toen ik jong was, wisten we niet veel over computers.
- Hij wist altijd waar hij naartoe moest gaan.
- Zij wist dat ze haar huiswerk moest maken, maar ze deed het niet.
- We wisten dat het zou gaan regenen, dus namen we onze paraplu's mee.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afweten with some of the pronouns.
- Ik heb geweten dat hij zou komen.
- Jij hebt het antwoord geweten, maar je wilde het niet zeggen.
- Hij heeft het nieuws al eerder geweten.
- Zij hebben geweten dat de winkel vandaag gesloten is.
- We hebben lang geweten dat er iets mis was.