knuffelen

Conjugations List of Knuffelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknuffelknuffeldeheb geknuffeld
jij, je, uknuffeltknuffeldehebt geknuffeld
hij, zij, hetknuffeltknuffeldeheeft geknuffeld
wijknuffelenknuffeldenhebben geknuffeld
jullieknuffelenknuffeldenhebben geknuffeld
zij, zeknuffelenknuffeldenhebben geknuffeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Knuffelen with some of the pronouns.

  • Ik knuffel mijn hond elke dag.
  • Jij knuffelt graag met je vrienden.
  • Hij knuffelt zijn babyzusje.
  • Zij knuffelen elkaar na een lange tijd.
  • Wij knuffelen vaak als we blij zijn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Knuffelen with some of the pronouns.

  • Vroeger knuffelde ik mijn knuffelbeer de hele nacht.
  • Jij knuffelde je broertje toen hij verdrietig was.
  • Hij knuffelde zijn kat terwijl hij tv keek.
  • Zij knuffelden altijd voor het slapengaan.
  • Wij knuffelden elkaar vaak tijdens de filmavonden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Knuffelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren mijn vriendin geknuffeld.
  • Jij hebt al veel mensen geknuffeld vandaag.
  • Hij heeft zijn oma langdurig geknuffeld.
  • Zij hebben elkaar nooit geknuffeld.
  • Wij hebben onze huisdieren geknuffeld toen we thuiskwamen.