verplaatsen

Conjugations List of Verplaatsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverplaatsverplaatsteheb verplaatst
jij, je, uverplaatstverplaatstehebt verplaatst
hij, zij, hetverplaatstverplaatsteheeft verplaatst
wijverplaatsenverplaatstenhebben verplaatst
jullieverplaatsenverplaatstenhebben verplaatst
zij, zeverplaatsenverplaatstenhebben verplaatst

Presens
Beta

Example presens sentences for Verplaatsen with some of the pronouns.

  • Ik verplaats mijn meubels naar een nieuwe woning.
  • Jij verplaatst de auto naar de garage.
  • Hij/zij/het verplaatst de boekenkast naar de andere kant van de kamer.
  • Wij verplaatsen de vergadering naar volgende week.
  • Jullie verplaatsen je spullen naar de zolder.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Verplaatsen with some of the pronouns.

  • Vroeger verplaatste ik vaak meubels in mijn huis.
  • Toen jij klein was, verplaatste je speelgoed door de kamer.
  • Hij/zij/het verplaatste vroeger regelmatig zijn/haar bureau.
  • Wij verplaatsten de meubels tijdens het opruimen.
  • Jullie verplaatsten de tafel naar de andere kant van de ruimte.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Verplaatsen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn meubels naar een nieuwe woning verplaatst.
  • Jij hebt de auto naar de garage verplaatst.
  • Hij/zij/het heeft de boekenkast naar de andere kant van de kamer verplaatst.
  • Wij hebben de vergadering naar volgende week verplaatst.
  • Jullie hebben je spullen naar de zolder verplaatst.