coachen

Conjugations List of Coachen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcoachcoachteheb gecoacht
jij, je, ucoachtcoachtehebt gecoacht
hij, zij, hetcoachtcoachteheeft gecoacht
wijcoachencoachtenhebben gecoacht
julliecoachencoachtenhebben gecoacht
zij, zecoachencoachtenhebben gecoacht

Presens
Beta

Example presens sentences for Coachen with some of the pronouns.

  • Ik coach een voetbalteam.
  • Jij coacht de spelers om hun potentieel te bereiken.
  • Hij/Zij/Het coacht de atleten tijdens de wedstrijden.
  • Wij coachen de medewerkers voor professionele groei.
  • Jullie coachen het team met veel enthousiasme.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Coachen with some of the pronouns.

  • Vroeger coachte ik een voetbalteam.
  • Vroeger coachte jij de spelers om hun potentieel te bereiken.
  • Vroeger coachte hij/zij/het de atleten tijdens de wedstrijden.
  • Vroeger coachten wij de medewerkers voor professionele groei.
  • Vroeger coachten jullie het team met veel enthousiasme.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Coachen with some of the pronouns.

  • Ik heb een voetbalteam gecoacht.
  • Jij hebt de spelers gecoacht om hun potentieel te bereiken.
  • Hij/Zij/Het heeft de atleten gecoacht tijdens de wedstrijden.
  • Wij hebben de medewerkers gecoacht voor professionele groei.
  • Jullie hebben het team met veel enthousiasme gecoacht.