omringen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | omring | omringde | heb omringd |
jij, je, u | omringt | omringde | hebt omringd |
hij, zij, het | omringt | omringde | heeft omringd |
wij | omringen | omringden | hebben omringd |
jullie | omringen | omringden | hebben omringd |
zij, ze | omringen | omringden | hebben omringd |
PresensBeta
Example presens sentences for Omringen with some of the pronouns.
- De muur omringt het oude kasteel.
- Ik omring mijn planten met liefde en zorg.
- Jullie omringen de tafel met stoelen voor het feest.
- De menigte omringt de beroemde acteur voor handtekeningen.
- Wij omringen onszelf met positieve mensen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omringen with some of the pronouns.
- Vroeger omringde ik mezelf met negatieve invloeden.
- Toen we kinderen waren, omringden we onze boomhut met geheime codes.
- Tijdens de oorlog werden dorpen vaak omringd door prikkeldraad.
- Ze omringde haar bureau met foto's van haar geliefden.
- In het verleden omringden de bewoners hun stad met hoge muren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omringen with some of the pronouns.
- Ik heb het huis met een hek omringd.
- Hij heeft zijn vriendin met bloemen omringd op haar verjaardag.
- We hebben het eiland met prachtige stranden omringd.
- Jullie hebben de stad met historische monumenten omringd.
- De boer heeft zijn velden met een stevige omheining omringd.