klinken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klink | klonk | heb geklonken |
jij, je, u | klinkt | klonk | hebt geklonken |
hij, zij, het | klinkt | klonk | heeft geklonken |
wij | klinken | klonken | hebben geklonken |
jullie | klinken | klonken | hebben geklonken |
zij, ze | klinken | klonken | hebben geklonken |
PresensBeta
Example presens sentences for Klinken with some of the pronouns.
- De bel klinkt luid in de gang.
- De muziek klinkt prachtig door de speakers.
- Je stem klinkt heel aangenaam.
- De glazen klinken op een geslaagde avond.
- De klokken klinken elke zondagochtend in de kerk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Klinken with some of the pronouns.
- Vroeger klonk de schoolbel altijd om 8 uur.
- Toen ik binnenkwam, klonk er vrolijke muziek in de kamer.
- Hij klonk verdrietig aan de telefoon.
- Als kind klonk zijn stem piepend en hoog.
- Elke nacht klonken er vreemde geluiden in het oude huis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Klinken with some of the pronouns.
- Het heeft gisteren zo mooi geklonken in de concertzaal.
- Ik heb je stem nog nooit zo helder horen klinken.
- Ze heeft de bel laten klinken om ons te verwelkomen.
- We hebben de glazen laten klinken ter ere van hun huwelijk.
- Hebben jullie het vuurwerk vannacht horen klinken?