aflezen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lees af | las af | heb afgelezen |
jij, je, u | leest af | las af | hebt afgelezen |
hij, zij, het | leest af | las af | heeft afgelezen |
wij | lezen af | lazen af | hebben afgelezen |
jullie | lezen af | lazen af | hebben afgelezen |
zij, ze | lezen af | lazen af | hebben afgelezen |
PresensBeta
Example presens sentences for Aflezen with some of the pronouns.
- Ik lees de temperatuur af op de thermometer.
- Hij leest het tijdstip af op zijn horloge.
- Zij leest de informatie af van het bord.
- We lezen de meetwaarden af van de grafiek.
- Jullie lezen de tekst af in het boek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aflezen with some of the pronouns.
- Vroeger las ik altijd de krantenkoppen af in de ochtend.
- Hij las de cijfers verkeerd af en maakte een fout.
- Zij las de aanwijzingen zorgvuldig af voordat ze begon.
- We lazen de waarschuwingen niet goed af en veroorzaakten problemen.
- Jullie lazen de routebeschrijving verkeerd af en verdwaalden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aflezen with some of the pronouns.
- Ik heb de gegevens afgelezen van het formulier.
- Hij heeft de getallen correct afgelezen.
- Zij heeft de resultaten nauwkeurig afgelezen.
- We hebben de instructies verkeerd afgelezen.
- Jullie hebben de woorden foutief afgelezen in de tekst.