terugzien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zie terug | zag terug | heb teruggezien |
jij, je, u | ziet terug | zag terug | hebt teruggezien |
hij, zij, het | ziet terug | zag terug | heeft teruggezien |
wij | zien terug | zagen terug | hebben teruggezien |
jullie | zien terug | zagen terug | hebben teruggezien |
zij, ze | zien terug | zagen terug | hebben teruggezien |
PresensBeta
Example presens sentences for Terugzien with some of the pronouns.
- Ik zie je volgende week terug.
- Hij ziet zijn vrienden regelmatig terug.
- Wij zien elkaar graag terug na onze vakantie.
- Jullie zien de resultaten snel terug.
- De kinderen zien uit naar het weerzien met hun grootouders.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Terugzien with some of the pronouns.
- Vroeger zag ik je vaak terug.
- Toen ik jong was, zag ik mijn familie regelmatig terug.
- Wij zagen elkaar altijd terug na de lange schooldagen.
- Jullie zagen de zonsondergang elke avond terug.
- Als kind zag ik mijn favoriete tekenfilm steeds weer terug.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Terugzien with some of the pronouns.
- Ik heb je gisteren teruggezien.
- Hij heeft zijn oude klasgenoot onlangs teruggezien.
- Wij hebben die film al eerder teruggezien.
- Jullie hebben de verloren kat gelukkig teruggezien.
- De docent heeft haar vroegere studenten op de reünie teruggezien.