preken

Conjugations List of Preken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpreekpreekteheb gepreekt
jij, je, upreektpreektehebt gepreekt
hij, zij, hetpreektpreekteheeft gepreekt
wijprekenpreektenhebben gepreekt
jullieprekenpreektenhebben gepreekt
zij, zeprekenpreektenhebben gepreekt

Presens
Beta

Example presens sentences for Preken with some of the pronouns.

  • Ik spreek Nederlands tijdens mijn lessen.
  • Hij spreekt altijd met passie over zijn werk.
  • Zij spreken regelmatig over politiek.
  • Wij spreken af om elkaar morgen te ontmoeten.
  • Jullie spreken vloeiend Engels.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Preken with some of the pronouns.

  • Ik sprak Nederlands tijdens mijn lessen toen ik op school zat.
  • Hij sprak altijd met passie over zijn werk toen hij nog werkte.
  • Zij spraken regelmatig over politiek toen ze in de studentenvereniging zaten.
  • Wij spraken af om elkaar morgen te ontmoeten, maar het ging niet door.
  • Jullie spraken vloeiend Engels voordat jullie naar Nederland verhuisden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Preken with some of the pronouns.

  • Ik heb Nederlands gesproken tijdens mijn lessen.
  • Hij heeft altijd met passie over zijn werk gesproken.
  • Zij hebben regelmatig over politiek gesproken.
  • Wij hebben afgesproken om elkaar morgen te ontmoeten.
  • Jullie hebben vloeiend Engels gesproken.