ravotten

Conjugations List of Ravotten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikravotravotteheb geravot
jij, je, uravotravottehebt geravot
hij, zij, hetravotravotteheeft geravot
wijravottenravottenhebben geravot
jullieravottenravottenhebben geravot
zij, zeravottenravottenhebben geravot

Presens
Beta

Example presens sentences for Ravotten with some of the pronouns.

  • Ik ravot in de tuin met mijn vrienden.
  • Jij ravot altijd zo vrolijk in het park.
  • Hij/zij ravot graag met zijn/haar hond in het bos.
  • Wij ravotten vaak op het strand tijdens de vakantie.
  • Jullie ravotten wild in de speeltuin.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ravotten with some of the pronouns.

  • Vroeger ravotte ik altijd in de tuin met mijn vrienden.
  • Toen ik jong was, ravotte ik altijd zo vrolijk in het park.
  • Hij/zij ravotte vroeger graag met zijn/haar hond in het bos.
  • Wij ravotten vroeger vaak op het strand tijdens de vakantie.
  • Jullie ravotten vroeger wild in de speeltuin.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ravotten with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren in de tuin geravot met mijn vrienden.
  • Jij hebt altijd zo vrolijk in het park geravot.
  • Hij/zij heeft graag met zijn/haar hond in het bos geravot.
  • Wij hebben vaak op het strand geravot tijdens de vakantie.
  • Jullie hebben wild in de speeltuin geravot.