splijten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | splijt | spleet | heb gespleten |
jij, je, u | splijt | spleet | hebt gespleten |
hij, zij, het | splijt | spleet | heeft gespleten |
wij | splijten | spleten | hebben gespleten |
jullie | splijten | spleten | hebben gespleten |
zij, ze | splijten | spleten | hebben gespleten |
PresensBeta
Example presens sentences for Splijten with some of the pronouns.
- Ik splijt het hout met een bijl.
- Jij splitst de kabels voor de installatie.
- Hij splijt de rotsen met dynamiet.
- Zij splijten het metaal voor recyclingsdoeleinden.
- Wij splijten het atoom in het laboratorium.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Splijten with some of the pronouns.
- Ik spleet het hout met een bijl.
- Jij spleet de kabels voor de installatie.
- Hij spleet de rotsen met dynamiet.
- Zij spleten het metaal voor recyclingsdoeleinden.
- Wij spleten het atoom in het laboratorium.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Splijten with some of the pronouns.
- Ik heb het hout gespleten met een bijl.
- Jij hebt de kabels gesplitst voor de installatie.
- Hij heeft de rotsen gespleten met dynamiet.
- Zij hebben het metaal gespleten voor recyclingsdoeleinden.
- Wij hebben het atoom gespleten in het laboratorium.