opscheppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schep op | schepte op | heb opgeschept |
jij, je, u | schept op | schepte op | hebt opgeschept |
hij, zij, het | schept op | schepte op | heeft opgeschept |
wij | scheppen op | schepten op | hebben opgeschept |
jullie | scheppen op | schepten op | hebben opgeschept |
zij, ze | scheppen op | schepten op | hebben opgeschept |
PresensBeta
Example presens sentences for Opscheppen with some of the pronouns.
- Ik schep op over mijn nieuwe baan.
- Jij schept op over je vakantieplannen.
- Hij schept op over zijn sportieve prestaties.
- Zij schept op over haar kookkunsten.
- Wij scheppen op over onze mooie tuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opscheppen with some of the pronouns.
- Ik schepte op over mijn goede cijfers op school.
- Jij schepte op over je avonturen in het buitenland.
- Hij schepte op over zijn rijke familie.
- Zij schepte op over haar talent als zangeres.
- Wij schepten op over onze overwinning in de wedstrijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opscheppen with some of the pronouns.
- Ik heb opgeschept over mijn nieuwe auto.
- Jij hebt opgeschept over je succesvolle project.
- Hij heeft opgeschept over zijn reis naar Amerika.
- Zij heeft opgeschept over haar promotie op het werk.
- Wij hebben opgeschept over onze geweldige vakantie.