prepareren

Conjugations List of Prepareren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikprepareerprepareerdeheb geprepareerd
jij, je, uprepareertprepareerdehebt geprepareerd
hij, zij, hetprepareertprepareerdeheeft geprepareerd
wijpreparerenprepareerdenhebben geprepareerd
julliepreparerenprepareerdenhebben geprepareerd
zij, zepreparerenprepareerdenhebben geprepareerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Prepareren with some of the pronouns.

  • Ik prepareer mijn lunch elke ochtend.
  • Hij prepareert zijn presentatie voor morgen.
  • Wij prepareeren ons voor de reis naar Frankrijk.
  • Jullie prepareeren de maaltijd voor het feest vanavond.
  • De chef prepareert het gerecht met zorg en precisie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Prepareren with some of the pronouns.

  • Ik prepareerde altijd mijn eigen maaltijden.
  • Hij prepareerde zijn lessen grondig.
  • Wij prepareerden ons vroeg in de ochtend.
  • Jullie prepareerden de ruimte voor het evenement.
  • De chef prepareerde het menu voor de nieuwe seizoenskaart.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Prepareren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn lunch al bereid.
  • Hij heeft zijn presentatie voorbereid.
  • Wij hebben ons goed voorbereid op de reis.
  • Jullie hebben de maaltijd voor het feest klaargemaakt.
  • De chef heeft het gerecht met zorg en precisie bereid.