duikelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | duikel | duikelde | ben geduikeld |
jij, je, u | duikelt | duikelde | bent geduikeld |
hij, zij, het | duikelt | duikelde | is geduikeld |
wij | duikelen | duikelden | zijn geduikeld |
jullie | duikelen | duikelden | zijn geduikeld |
zij, ze | duikelen | duikelden | zijn geduikeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Duikelen with some of the pronouns.
- Ik duikel in de speeltuin.
- Jij duikelt graag in het zwembad.
- Hij duikelt van de trap af.
- Wij duikelen samen op het grasveld.
- Zij duikelen met plezier in het zand.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Duikelen with some of the pronouns.
- Vroeger duikelde ik vaak op de trampoline.
- Toen ik jonger was, duikelde jij altijd met mij in de tuin.
- Hij duikelde elke dag na schooltijd.
- Wij duikelden door de hooibalen op de boerderij.
- Als kinderen duikelden zij graag van de heuvels.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Duikelen with some of the pronouns.
- Ik ben geduikeld tijdens het sporten.
- Jij hebt vorige week geduikeld in het water.
- Hij is van de boomstam geduikeld.
- Wij zijn al meerdere keren geduikeld dit jaar.
- Zij hebben gisteren geduikeld in de modder.