bezorgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bezorg | bezorgde | heb bezorgd |
jij, je, u | bezorgt | bezorgde | hebt bezorgd |
hij, zij, het | bezorgt | bezorgde | heeft bezorgd |
wij | bezorgen | bezorgden | hebben bezorgd |
jullie | bezorgen | bezorgden | hebben bezorgd |
zij, ze | bezorgen | bezorgden | hebben bezorgd |
Presens
Example presens sentences for Bezorgen with some of the pronouns.
- Ik bezorg de krant elke ochtend.
- Jij bezorgt pakketjes voor het postbedrijf.
- Hij bezorgt pizza's bij mensen thuis.
- Wij bezorgen bloemen door de hele stad.
- Zij bezorgen maaltijden aan huis.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bezorgen with some of the pronouns.
- Vroeger bezorgde ik altijd de krant.
- Toen werkte jij bij een bedrijf en bezorgde je pakketjes.
- Hij bezorgde vaak pizza's in die buurt.
- Wij bezorgden vroeger voornamelijk bloemen op bestelling.
- Zij bezorgden in hun studententijd regelmatig maaltijden aan huis.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bezorgen with some of the pronouns.
- Ik heb de krant vanochtend bezorgd.
- Jij hebt gisteren pakketjes bezorgd.
- Hij heeft vorige week pizza's bezorgd.
- Wij hebben al veel bloemen bezorgd deze maand.
- Zij hebben al meerdere malen maaltijden aan huis bezorgd.