huizen

Conjugations List of Huizen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhuishuisdeheb gehuisd
jij, je, uhuisthuisdehebt gehuisd
hij, zij, hethuisthuisdeheeft gehuisd
wijhuizenhuisdenhebben gehuisd
julliehuizenhuisdenhebben gehuisd
zij, zehuizenhuisdenhebben gehuisd

Presens
Beta

Example presens sentences for Huizen with some of the pronouns.

  • Ik hui s in een groot huis.
  • Jij hui st in de stad.
  • Hij/Zij huist in een klein dorpje.
  • Wij huize n aan de kust.
  • Zij huize n samen in een appartement.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Huizen with some of the pronouns.

  • Vroeger huisde ik in een klein dorpje.
  • Toen ik jong was, huisde ik in de stad.
  • Elke zomer huisten we in een vakantiehuisje.
  • Vorig jaar huisden zij nog in een appartement.
  • Toen we kinderen waren, huizeden we in een oud herenhuis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Huizen with some of the pronouns.

  • Ik heb in dat huis gehuisd.
  • Jij bent naar verschillende huizen verhuisd.
  • Hij/Zij is vorig jaar verhuisd.
  • Wij zijn naar een nieuw huis verhuisd.
  • Zij hebben hun oude huis verkocht en zijn naar het platteland verhuisd.