inhalen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | haal in | haalde in | heb ingehaald |
jij, je, u | haalt in | haalde in | hebt ingehaald |
hij, zij, het | haalt in | haalde in | heeft ingehaald |
wij | halen in | haalden in | hebben ingehaald |
jullie | halen in | haalden in | hebben ingehaald |
zij, ze | halen in | haalden in | hebben ingehaald |
PresensBeta
Example presens sentences for Inhalen with some of the pronouns.
- Ik haal hem in tijdens de race.
- Je haalt altijd goede cijfers in.
- Hij haalt me in met rennen.
- We halen de verloren tijd in.
- Jullie halen ons snel in op de snelweg.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inhalen with some of the pronouns.
- Ik haalde hem in tijdens de race.
- Je haalde altijd goede cijfers in.
- Hij haalde me in met rennen.
- We haalden de verloren tijd in.
- Jullie haalden ons snel in op de snelweg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inhalen with some of the pronouns.
- Ik heb hem ingehaald tijdens de race.
- Je hebt altijd goede cijfers ingehaald.
- Hij heeft me ingehaald met rennen.
- We hebben de verloren tijd ingehaald.
- Jullie hebben ons snel ingehaald op de snelweg.