knellen

Conjugations List of Knellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknelkneldeheb gekneld
jij, je, ukneltkneldehebt gekneld
hij, zij, hetkneltkneldeheeft gekneld
wijknellenkneldenhebben gekneld
jullieknellenkneldenhebben gekneld
zij, zeknellenkneldenhebben gekneld

Presens
Beta

Example presens sentences for Knellen with some of the pronouns.

  • Het knelt een beetje in mijn schoenen.
  • Ik knel mijn hand in de deur.
  • De strakke broek knelt rond mijn middel.
  • Hij knelt zijn vingers om de bal.
  • De nieuwe schoenen knellen aan mijn tenen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Knellen with some of the pronouns.

  • Vroeger knelde ik mijn hand vaak in de autodeur.
  • Toen ik jong was, knelden mijn schoenen altijd.
  • Hij knelde zijn vingers per ongeluk in de lade.
  • Op het hoogtepunt van de crisis knelden de financiĆ«le beperkingen.
  • Ze knelde haar arm tijdens het turnen en moest stoppen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Knellen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn voet gekneld tussen de deur.
  • Zij heeft haar arm gekneld tijdens het sporten.
  • We hebben ons vastgekneld aan de reling van het schip.
  • Hij heeft zijn jas te strak gekneld om warm te blijven.
  • De druk op de pijpleiding heeft het buiswerk gekneld.