verslechten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verslecht | verslechtte | heb verslecht |
jij, je, u | verslecht | verslechtte | hebt verslecht |
hij, zij, het | verslecht | verslechtte | heeft verslecht |
wij | verslechten | verslechtten | hebben verslecht |
jullie | verslechten | verslechtten | hebben verslecht |
zij, ze | verslechten | verslechtten | hebben verslecht |
PresensBeta
Example presens sentences for Verslechten with some of the pronouns.
- Ik verslechter de situatie.
- Jij verslechtert je gezondheid.
- Hij verslechtert zijn prestaties op het werk.
- Wij verslechteren de relatie tussen beide partijen.
- Zij verslechteren de kwaliteit van het product.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verslechten with some of the pronouns.
- Ik verslechterde de situatie.
- Jij verslechterde je gezondheid.
- Hij verslechterde zijn prestaties op het werk.
- Wij verslechterden de relatie tussen beide partijen.
- Zij verslechterden de kwaliteit van het product.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verslechten with some of the pronouns.
- Ik heb de situatie verslechterd.
- Jij hebt je gezondheid verslechterd.
- Hij heeft zijn prestaties op het werk verslechterd.
- Wij hebben de relatie tussen beide partijen verslechterd.
- Zij hebben de kwaliteit van het product verslechterd.