meenemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | neem mee | nam mee | heb meegenomen |
jij, je, u | neemt mee | nam mee | hebt meegenomen |
hij, zij, het | neemt mee | nam mee | heeft meegenomen |
wij | nemen mee | namen mee | hebben meegenomen |
jullie | nemen mee | namen mee | hebben meegenomen |
zij, ze | nemen mee | namen mee | hebben meegenomen |
PresensBeta
Example presens sentences for Meenemen with some of the pronouns.
- Ik neem mijn boek mee naar school.
- Jij neemt altijd je sleutels mee als je weggaat.
- Hij neemt zijn lunch mee naar het werk.
- Zij neemt haar kinderen mee naar de speeltuin.
- We nemen onze paraplu's mee als het regent.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Meenemen with some of the pronouns.
- Vroeger nam ik altijd mijn hond mee naar het park.
- Toen ik jong was, nam ik mijn fiets altijd mee naar school.
- Hij nam zijn mobiele telefoon niet mee naar de vergadering.
- Zij nam haar paraplu niet mee toen het begon te regenen.
- We namen onze picknickmand mee naar het bos.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Meenemen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn paraplu meegenomen naar het strand.
- Jij hebt je paspoort meegenomen op reis.
- Hij heeft zijn vrienden meegenomen naar het feest.
- Zij heeft haar camera meegenomen naar de bruiloft.
- We hebben onze bagage meegenomen naar het vliegveld.