afknippen

Conjugations List of Afknippen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknip afknipte afheb afgeknipt
jij, je, uknipt afknipte afhebt afgeknipt
hij, zij, hetknipt afknipte afheeft afgeknipt
wijknippen afknipten afhebben afgeknipt
jullieknippen afknipten afhebben afgeknipt
zij, zeknippen afknipten afhebben afgeknipt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afknippen with some of the pronouns.

  • Ik knip mijn haar af.
  • Jij knipt je nagels af.
  • Hij knipt de takken van de boom af.
  • Zij knipt de coupon uit de krant af.
  • We knippen de foto's af om in het fotoboek te plakken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afknippen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, knipte ik mijn haar af.
  • Vroeger knipte jij je nagels af.
  • Hij knipte altijd de takken van de boom af.
  • Zij knipte de coupon uit de krant af als ze ging winkelen.
  • We knipten de foto's altijd af voordat we ze in het fotoboek plakten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afknippen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn haar afgeknipt.
  • Jij hebt je nagels afgeknipt.
  • Hij heeft de takken van de boom afgeknipt.
  • Zij heeft de coupon uit de krant afgeknipt.
  • We hebben de foto's afgeknipt om in het fotoboek te plakken.