worgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | worg | worgde | heb geworgd |
jij, je, u | worgt | worgde | hebt geworgd |
hij, zij, het | worgt | worgde | heeft geworgd |
wij | worgen | worgden | hebben geworgd |
jullie | worgen | worgden | hebben geworgd |
zij, ze | worgen | worgden | hebben geworgd |
Presens
Example presens sentences for Worgen with some of the pronouns.
- Ik worg een touw om de boom.
- Jij wurgt de slang met je blote handen.
- Hij/Zij/Zij worgt de vijand in het gevecht.
- Wij wurgen de stress met ontspanningsoefeningen.
- Jullie worgen de problemen door ze aan te pakken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Worgen with some of the pronouns.
- Ik worgde vroeger vaak met mijn speelgoedslang.
- Jij wurgde de woorden uit je keel tijdens de presentatie.
- Hij/Zij/Het worgde de verhalen van verdriet en pijn.
- Wij worgden de tijd met eindeloze gesprekken.
- Jullie worgden de vreugde door altijd negatief te zijn.
Perfectum
Example perfectum sentences for Worgen with some of the pronouns.
- Ik heb geworgd met al mijn kracht.
- Jij hebt de vijand gewurgt tot hij bewusteloos was.
- Hij/Zij/Het heeft de kip geworgd voor het avondeten.
- Wij hebben onze frustraties gewurgd door erover te praten.
- Jullie hebben de waarheid geworgd uit de leugenaar.