uitkammen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kam uit | kamde uit | heb uitgekamd |
jij, je, u | kamt uit | kamde uit | hebt uitgekamd |
hij, zij, het | kamt uit | kamde uit | heeft uitgekamd |
wij | kammen uit | kamden uit | hebben uitgekamd |
jullie | kammen uit | kamden uit | hebben uitgekamd |
zij, ze | kammen uit | kamden uit | hebben uitgekamd |
Presens
Example presens sentences for Uitkammen with some of the pronouns.
- Ik kam mijn haar uit na het douchen.
- Jij kamt je haar grondig uit.
- Hij of zij kamt zijn of haar haar zorgvuldig uit.
- Wij kammen onze haren elke ochtend uit.
- Jullie kammen je haar voor het slapengaan uit.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitkammen with some of the pronouns.
- Vroeger kamde ik mijn haar altijd uit voor het slapengaan.
- Toen ik jong was, kamde ik mijn haar vaak uit met een speciale borstel.
- Zij kamde haar haar langzaam en voorzichtig uit om klitten te voorkomen.
- Wij kamden onze haren samen uit terwijl we naar muziek luisterden.
- Jullie kamden je haar snel uit voordat de les begon.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitkammen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn haar uitgekamd voordat ik naar de kapper ging.
- Jij hebt je haar goed uitgekamd voor het feest.
- Hij of zij heeft zijn of haar haar netjes uitgekamd voor de foto.
- Wij hebben onze haren grondig uitgekamd voordat we op vakantie gingen.
- Jullie hebben je haar keurig uitgekamd voordat jullie naar school gingen.