uitlenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leen uit | leende uit | heb uitgeleend |
jij, je, u | leent uit | leende uit | hebt uitgeleend |
hij, zij, het | leent uit | leende uit | heeft uitgeleend |
wij | lenen uit | leenden uit | hebben uitgeleend |
jullie | lenen uit | leenden uit | hebben uitgeleend |
zij, ze | lenen uit | leenden uit | hebben uitgeleend |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitlenen with some of the pronouns.
- Ik leen mijn boeken uit aan mijn vrienden.
- Hij leent zijn auto regelmatig uit aan zijn buren.
- Wij lenen geld uit aan startende ondernemers.
- Jullie lenen je gereedschap vaak uit aan de buren.
- De bibliotheek leent boeken uit aan haar leden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitlenen with some of the pronouns.
- Vroeger leende ik mijn boeken uit aan mijn vrienden.
- Hij leende zijn auto regelmatig uit aan zijn buren toen hij nog in de stad woonde.
- Wij leenden geld uit aan startende ondernemers voordat we failliet gingen.
- Jullie leenden je gereedschap altijd uit aan de buren in onze oude buurt.
- De bibliotheek leende vroeger alleen fysieke boeken uit aan haar leden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitlenen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn boeken uitgeleend aan mijn vrienden.
- Hij heeft zijn auto al meerdere keren uitgeleend aan zijn buren.
- Wij hebben geld uitgeleend aan verschillende startende ondernemers.
- Jullie hebben je gereedschap vorige week uitgeleend aan de buren.
- De bibliotheek heeft al duizenden boeken uitgeleend aan haar leden.