markeren

Conjugations List of Markeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmarkeermarkeerdeheb gemarkeerd
jij, je, umarkeertmarkeerdehebt gemarkeerd
hij, zij, hetmarkeertmarkeerdeheeft gemarkeerd
wijmarkerenmarkeerdenhebben gemarkeerd
julliemarkerenmarkeerdenhebben gemarkeerd
zij, zemarkerenmarkeerdenhebben gemarkeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Markeren with some of the pronouns.

  • Ik markeer mijn favoriete passages in het boek.
  • Jij markeert belangrijke woorden in de tekst.
  • Hij markeert de deadlines in zijn agenda.
  • Zij markeren de fouten in de proefversie.
  • Wij markeren de route op de kaart.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Markeren with some of the pronouns.

  • Ik markeerde mijn favoriete passages in het boek.
  • Jij markeerde belangrijke woorden in de tekst.
  • Hij markeerde de deadlines in zijn agenda.
  • Zij markeerden de fouten in de proefversie.
  • Wij markeerden de route op de kaart.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Markeren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn favoriete passages in het boek gemarkeerd.
  • Jij hebt belangrijke woorden in de tekst gemarkeerd.
  • Hij heeft de deadlines in zijn agenda gemarkeerd.
  • Zij hebben de fouten in de proefversie gemarkeerd.
  • Wij hebben de route op de kaart gemarkeerd.