hoeren

Conjugations List of Hoeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhoerhoerdeheb gehoerd
jij, je, uhoerthoerdehebt gehoerd
hij, zij, hethoerthoerdeheeft gehoerd
wijhoerenhoerdenhebben gehoerd
julliehoerenhoerdenhebben gehoerd
zij, zehoerenhoerdenhebben gehoerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Hoeren with some of the pronouns.

  • Ik hoor de vogels fluiten in de ochtend.
  • Jij hoort graag naar muziek tijdens het studeren.
  • Hij hoort de telefoon niet overgaan omdat hij zijn oortjes in heeft.
  • Wij horen de regen op het dak tikken.
  • Zij horen de sirenes van de brandweer in de verte.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Hoeren with some of the pronouns.

  • Vroeger hoorden we altijd de klokken luiden op zondagochtend.
  • Toen ik jong was, hoorde ik mijn ouders altijd praten over politiek.
  • Hij hoorde de buren elke avond feestvieren.
  • Wij hoorden de wind door de bomen waaien in het bos.
  • Zij hoorden de zee in de verte terwijl ze op het strand wandelden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Hoeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de buren vroeger wel eens horen ruziën.
  • Jij hebt gisteren een mooie melodie gehoord.
  • Hij heeft dat liedje al vaak gehoord.
  • Wij hebben de professor interessante verhalen horen vertellen.
  • Zij hebben ons vorig jaar laten horen hoe goed ze kunnen zingen.