steken

Conjugations List of Steken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksteekstakheb gestoken
jij, je, usteektstakhebt gestoken
hij, zij, hetsteektstakheeft gestoken
wijstekenstakenhebben gestoken
julliestekenstakenhebben gestoken
zij, zestekenstakenhebben gestoken

Presens
Beta

Example presens sentences for Steken with some of the pronouns.

  • Ik steek een kaars aan in de avond.
  • Hij steekt zijn hand op om een vraag te stellen.
  • Zij steekt de sleutel in het slot van de deur.
  • Wij steken de weg over bij het zebrapad.
  • Jullie steken de barbecue aan voor het feest.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Steken with some of the pronouns.

  • Ik stak vroeger elke dag de open haard aan.
  • Hij stak zijn hand uit naar de hond om hem te aaien.
  • Zij stak moedig de straat over ondanks het drukke verkeer.
  • Wij staken samen de rivier over met een bootje.
  • Jullie staken kaarsen aan tijdens het herdenkingsmoment.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Steken with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een brief gestoken in de brievenbus.
  • Hij heeft zijn vinger gestoken aan een doornige struik.
  • Zij heeft een mooie bos bloemen gestoken in een vaas.
  • Wij hebben kaarsen gestoken op de verjaardagstaart.
  • Jullie hebben de vlaggen gestoken ter ere van de nationale feestdag.