vergezellen

Conjugations List of Vergezellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvergezelvergezeldeheb vergezeld
jij, je, uvergezeltvergezeldehebt vergezeld
hij, zij, hetvergezeltvergezeldeheeft vergezeld
wijvergezellenvergezeldenhebben vergezeld
jullievergezellenvergezeldenhebben vergezeld
zij, zevergezellenvergezeldenhebben vergezeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Vergezellen with some of the pronouns.

  • Ik vergezel mijn vrienden naar de bioscoop.
  • Jij vergezelt je moeder naar het ziekenhuis.
  • Hij vergezelt zijn zus naar de supermarkt.
  • Wij vergezellen onze gasten naar het vliegveld.
  • Zij vergezellen hun kinderen naar school.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vergezellen with some of the pronouns.

  • Ik vergezelde mijn vrienden naar de bioscoop.
  • Jij vergezelde je moeder naar het ziekenhuis.
  • Hij vergezelde zijn zus naar de supermarkt.
  • Wij vergezelden onze gasten naar het vliegveld.
  • Zij vergezelden hun kinderen naar school.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vergezellen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn vrienden naar de bioscoop vergezeld.
  • Jij hebt je moeder naar het ziekenhuis vergezeld.
  • Hij heeft zijn zus naar de supermarkt vergezeld.
  • Wij hebben onze gasten naar het vliegveld vergezeld.
  • Zij hebben hun kinderen naar school vergezeld.