opfrissen

Conjugations List of Opfrissen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfris opfriste opheb opgefrist
jij, je, ufrist opfriste ophebt opgefrist
hij, zij, hetfrist opfriste opheeft opgefrist
wijfrissen opfristen ophebben opgefrist
julliefrissen opfristen ophebben opgefrist
zij, zefrissen opfristen ophebben opgefrist

Presens
Beta

Example presens sentences for Opfrissen with some of the pronouns.

  • Ik fris mijn kennis op.
  • Jij frist je geheugen op.
  • Hij/Zij/Het frist zijn/haar/hun vaardigheden op.
  • Wij frissen onze kennis op.
  • Jullie frissen je geheugen op.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opfrissen with some of the pronouns.

  • Vroeger friste ik mijn kennis op.
  • Vroeger friste jij je geheugen op.
  • Vroeger friste hij/zij/het zijn/haar/hun vaardigheden op.
  • Vroeger fristen wij onze kennis op.
  • Vroeger fristen jullie je geheugen op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opfrissen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn kennis opgefrist.
  • Jij hebt je geheugen opgefrist.
  • Hij/Zij/Het heeft zijn/haar/hun vaardigheden opgefrist.
  • Wij hebben onze kennis opgefrist.
  • Jullie hebben je geheugen opgefrist.