oproeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | roei op | roeide op | heb opgeroeid |
jij, je, u | roeit op | roeide op | hebt opgeroeid |
hij, zij, het | roeit op | roeide op | heeft opgeroeid |
wij | roeien op | roeiden op | hebben opgeroeid |
jullie | roeien op | roeiden op | hebben opgeroeid |
zij, ze | roeien op | roeiden op | hebben opgeroeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Oproeien with some of the pronouns.
- Ik roei op in de vroege ochtend.
- Jij roeit op voor je plezier.
- Hij/Zij/Het roeit op met een krachtige slag.
- Wij roeien op het meer tijdens de zomermaanden.
- Jullie roeien op in de competitie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oproeien with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, roeide ik vaak met mijn vrienden.
- Vroeger roeiden we regelmatig op de rivier.
- Hij/Zij/Het roeide altijd met veel enthousiasme.
- In mijn jeugd roeiden wij samen in hetzelfde team.
- Jullie roeiden vroeger vaak tijdens de vakanties.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oproeien with some of the pronouns.
- Ik ben opgeroeid in een klein dorpje.
- Jij bent opgeroeid aan de kust.
- Hij/Zij/Het is opgeroeid met veel broers en zussen.
- Wij zijn opgeroeid in een multiculturele omgeving.
- Jullie zijn opgeroeid met veel sportieve activiteiten.