klussen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klus | kluste | heb geklust |
jij, je, u | klust | kluste | hebt geklust |
hij, zij, het | klust | kluste | heeft geklust |
wij | klussen | klusten | hebben geklust |
jullie | klussen | klusten | hebben geklust |
zij, ze | klussen | klusten | hebben geklust |
Presens
Example presens sentences for Klussen with some of the pronouns.
- Ik klus aan mijn huis in het weekend.
- Hij klust graag aan oldtimers.
- Zij klussen samen aan een nieuw project.
- We klussen regelmatig in de tuin.
- Jullie klussen aan de keuken sinds gisteren.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Klussen with some of the pronouns.
- Vroeger kloste ik vaak aan mijn fiets.
- Toen hij jong was, kloste hij graag aan oude meubels.
- Ze klosten altijd samen aan hun schoolprojecten.
- Vroeger klosten we elke zomer aan ons vakantiehuisje.
- Jullie klosten vorig jaar aan de badkamer.
Perfectum
Example perfectum sentences for Klussen with some of the pronouns.
- Ik heb aan mijn huis geklust.
- Hij heeft met succes aan zijn auto geklust.
- Zij hebben samen aan dat project geklust.
- We hebben het hele weekend in de tuin geklust.
- Jullie hebben al veel aan de keuken geklust.