meehelpen

Conjugations List of Meehelpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhelp meehielp meeheb meegeholpen
jij, je, uhelpt meehielp meehebt meegeholpen
hij, zij, hethelpt meehielp meeheeft meegeholpen
wijhelpen meehielpen meehebben meegeholpen
julliehelpen meehielpen meehebben meegeholpen
zij, zehelpen meehielpen meehebben meegeholpen

Presens
Beta

Example presens sentences for Meehelpen with some of the pronouns.

  • Ik help mee met de voorbereidingen van het feest.
  • Jij helpt mee om de boodschappen te dragen.
  • Hij/zij helpt mee met het schoonmaken van de kamer.
  • Wij helpen mee bij het organiseren van het evenement.
  • Jullie helpen mee om de tuin te onderhouden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Meehelpen with some of the pronouns.

  • Vroeger hielp ik altijd mee in de keuken.
  • Toen ik jong was, hielp jij vaak mee in de tuin.
  • Hij/zij hielp regelmatig mee tijdens de vakantieperiode.
  • Wij hielpen vroeger mee met het verzorgen van de dieren.
  • Jullie hielpen altijd mee met het opruimen na het feest.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Meehelpen with some of the pronouns.

  • Ik heb meegeholpen met de verhuizing van mijn vriendin.
  • Jij hebt meegeholpen aan het bouwen van het nieuwe huis.
  • Hij/zij heeft meegeholpen bij het opzetten van het project.
  • Wij hebben meegeholpen met het inzamelen van geld voor het goede doel.
  • Jullie hebben meegeholpen om de website te ontwikkelen.