vegeteren

Conjugations List of Vegeteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvegeteervegeteerdeheb gevegeteerd
jij, je, uvegeteertvegeteerdehebt gevegeteerd
hij, zij, hetvegeteertvegeteerdeheeft gevegeteerd
wijvegeterenvegeteerdenhebben gevegeteerd
jullievegeterenvegeteerdenhebben gevegeteerd
zij, zevegeterenvegeteerdenhebben gevegeteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Vegeteren with some of the pronouns.

  • Ik vegeteer in mijn vrije tijd graag op de bank.
  • Mijn vrienden en ik vegeteren regelmatig in het park.
  • Hij vegeteert al jarenlang in een saaie kantoorbaan.
  • Zij vegeteren momenteel op een tropisch eiland.
  • We vegeteren vaak voor de televisie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vegeteren with some of the pronouns.

  • Vroeger vegeteerde ik altijd op de bank.
  • Mijn vrienden vegeteerden vroeger vaak in het park.
  • Hij vegeteerde lange tijd in een saaie kantoorbaan.
  • Zij vegeteerden tot voor kort op een tropisch eiland.
  • We vegeteerden vroeger veel voor de televisie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vegeteren with some of the pronouns.

  • Ik heb vorige week op de bank geventeerd.
  • Mijn vrienden hebben in het park gevegeteerd.
  • Hij heeft jarenlang in een saaie kantoorbaan gevegeteerd.
  • Zij hebben onlangs op een tropisch eiland geventeerd.
  • We hebben gisteren voor de televisie geventeerd.