slingeren

Conjugations List of Slingeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikslingerslingerdeheb geslingerd
jij, je, uslingertslingerdehebt geslingerd
hij, zij, hetslingertslingerdeheeft geslingerd
wijslingerenslingerdenhebben geslingerd
jullieslingerenslingerdenhebben geslingerd
zij, zeslingerenslingerdenhebben geslingerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Slingeren with some of the pronouns.

  • Ik slinger de sleutels aan het haakje.
  • Jij slingert je tas op de grond.
  • Hij slingert zijn jas over de stoel.
  • Wij slingeren de ballonnen in de lucht.
  • Zij slingeren de touwen om de boom.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Slingeren with some of the pronouns.

  • Ik slingerde de sleutels aan het haakje.
  • Jij slingerde je tas op de grond.
  • Hij slingerde zijn jas over de stoel.
  • Wij slingderden de ballonnen in de lucht.
  • Zij slingderden de touwen om de boom.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Slingeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de sleutels aan het haakje geslingerd.
  • Jij hebt je tas op de grond geslingerd.
  • Hij heeft zijn jas over de stoel geslingerd.
  • Wij hebben de ballonnen in de lucht geslingerd.
  • Zij hebben de touwen om de boom geslingerd.