afvragen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vraag af | vroeg af | heb afgevraagd |
jij, je, u | vraagt af | vroeg af | hebt afgevraagd |
hij, zij, het | vraagt af | vroeg af | heeft afgevraagd |
wij | vragen af | vroegen af | hebben afgevraagd |
jullie | vragen af | vroegen af | hebben afgevraagd |
zij, ze | vragen af | vroegen af | hebben afgevraagd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afvragen with some of the pronouns.
- Ik vraag me af waarom de vogels zo vroeg beginnen te zingen.
- Jij vraagt je af of je het juiste besluit hebt genomen.
- Hij vraagt zich af hoe hij de puzzel moet oplossen.
- Wij vragen ons af waarom de trein vertraging heeft.
- Zij vragen zich af of het feest wel doorgaat.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afvragen with some of the pronouns.
- Ik vroeg me af waarom de vogels zo vroeg begonnen te zingen.
- Jij vroeg je af of je het juiste besluit had genomen.
- Hij vroeg zich af hoe hij de puzzel moest oplossen.
- Wij vroegen ons af waarom de trein vertraging had.
- Zij vroegen zich af of het feest wel doorging.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afvragen with some of the pronouns.
- Ik heb me afgevraagd waarom de vogels zo vroeg begonnen te zingen.
- Jij hebt je afgevraagd of je het juiste besluit hebt genomen.
- Hij heeft zich afgevraagd hoe hij de puzzel moest oplossen.
- Wij hebben ons afgevraagd waarom de trein vertraging had.
- Zij hebben zich afgevraagd of het feest wel doorging.