worden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | word | werd | ben geworden |
jij, je, u | wordt | werd | bent geworden |
hij, zij, het | wordt | werd | is geworden |
wij | worden | werden | zijn geworden |
jullie | worden | werden | zijn geworden |
zij, ze | worden | werden | zijn geworden |
PresensBeta
Example presens sentences for Worden with some of the pronouns.
- Ik word een betere versie van mezelf.
- Jij wordt steeds sterker.
- Hij wordt een professionele voetballer.
- Wij worden elke dag ouder.
- Zij worden goede vrienden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Worden with some of the pronouns.
- Ik werd een betere versie van mezelf.
- Jij werd sterker.
- Hij werd een professionele voetballer.
- Wij werden elke dag ouder.
- Zij werden goede vrienden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Worden with some of the pronouns.
- Ik ben een betere versie van mezelf geworden.
- Jij bent sterker geworden.
- Hij is een professionele voetballer geworden.
- Wij zijn elke dag ouder geworden.
- Zij zijn goede vrienden geworden.