voorleggen

Conjugations List of Voorleggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikleg voorlegde voorheb voorgelegd
jij, je, ulegt voorlegde voorhebt voorgelegd
hij, zij, hetlegt voorlegde voorheeft voorgelegd
wijleggen voorlegden voorhebben voorgelegd
jullieleggen voorlegden voorhebben voorgelegd
zij, zeleggen voorlegden voorhebben voorgelegd

Presens
Beta

Example presens sentences for Voorleggen with some of the pronouns.

  • Ik leg de situatie aan mijn collega voor.
  • Jij legt het plan aan de klanten voor.
  • Hij legt zijn ideeën aan de directeur voor.
  • Zij leggen hun problemen aan de dokter voor.
  • Wij leggen het voorstel aan het bestuur voor.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Voorleggen with some of the pronouns.

  • Ik legde de kwestie vorige week aan mijn advocaat voor.
  • Jij legde het voorstel gisteren aan ons voor.
  • Hij legde de opties aan haar voor tijdens de vergadering.
  • Zij legden hun zorgen aan de ouders voor.
  • Wij legden de plannen aan de gemeente voor.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Voorleggen with some of the pronouns.

  • Ik heb de vraag eerder aan je voorgelegd.
  • Jij hebt je scriptie al aan de docenten voorgelegd.
  • Hij heeft zijn plannen aan het team voorgelegd.
  • Zij hebben de kwestie aan de rechter voorgelegd.
  • Wij hebben het probleem aan de specialist voorgelegd.