vermaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vermaak | vermaakte | heb vermaakt |
jij, je, u | vermaakt | vermaakte | hebt vermaakt |
hij, zij, het | vermaakt | vermaakte | heeft vermaakt |
wij | vermaken | vermaakten | hebben vermaakt |
jullie | vermaken | vermaakten | hebben vermaakt |
zij, ze | vermaken | vermaakten | hebben vermaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Vermaken with some of the pronouns.
- Ik vermaak me in het park.
- Jij vermaakt je met je vrienden.
- Hij vermaakt zich tijdens de film.
- Wij vermaken ons op het feest.
- Zij vermaken zich met spelletjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vermaken with some of the pronouns.
- Ik vermaakte me altijd met mijn broers en zussen.
- Jij vermaakte je vroeger met knutselen.
- Hij vermaakte zich vaak met lezen.
- Wij vermaakten ons als kinderen met buiten spelen.
- Zij vermaakten zich tijdens de lange autorit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vermaken with some of the pronouns.
- Ik heb me vermaakt op het feest gisteravond.
- Jij hebt je vermaakt tijdens de vakantie.
- Hij heeft zich vermaakt met zijn nieuwe speelgoed.
- Wij hebben ons vermaakt op het concert.
- Zij hebben zich vermaakt op het strand.